14 oktober 2013 In de media

‘Soms walgde ik echt van mezelf’

Deze week aflevering 153 van de VI-kroniek ‘Balverliefd’, over Marcel van Roosmalen, auteur van Het is zoals het is, een intiem portret van zijn stervende jeugdidool Theo Bos.
In de kroniek Balverliefd doet Michel van Egmond verslag van de gang van zaken achter de schermen van de voetbalwereld en bericht hij op eigen wijze over opmerkelijke gebeurtenissen aan de rand van het speelveld.

Vitesse-watcher Marcel van Roosmalen zucht zoals alleen hij kan zuchten, neemt een trekje van zijn onafscheidelijke sigaret, veegt een sliert haar uit zijn gezicht, zet zijn door een ongelukje ietwat verbogen zonnebril recht, wenkt de ober voor de zoveelste dubbele espresso van de dag, haalt zijn telkens hinderlijk afzakkende broekrand even op, hoest, hoest nog een keer – het is tenslotte pas middag, de ietwat chaotisch levende schrijver is nog maar net op – negeert de rinkelende telefoon in zijn binnenzak, want het is vast een ongeduldige eindredacteur van een van de vele kranten en tijdschriften waar de droogkomische maar niet al te stipte columnist voor werkt, tuurt dan een tijdje voor zich uit en zegt uiteindelijk: 'Theo Bos was mijn jeugdidool.

Vroeger, in Arnhem, ging ik als kind op de training vaak naar hem kijken. Ik was een van die jongens die achter het doel stonden. Ballen die naast werden geschoten, schoten wij terug het veld op. We hadden het best druk. Vitesse was niet zo goed eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. De meesten schoten gingen naast of over. Theo was aanvoerder en de enige voetballer van Vitesse die lopend naar de training kwam. Soms liepen we met hem mee terug naar zijn huis. We vroegen dan handtekeningen aan hem en gingen mee naar binnen als hij bij de benzinepomp drop ging kopen. We liepen door tot aan het tuinhek van zijn huis in de dr A. Kuyperstraat. Daar kregen we een hand. Soms vroegen we of hij dacht dat Vitesse ging winnen zondag. Theo zei dan altijd ja'.

'Later werd ik journalist en begon ik te schrijven over Vitesse, toen leerde ik Theo kennen. Nadat hij ziek was geworden, heb ik hem een exemplaar van mijn columnbundel Het is nooit leuk als je tegen een boom rijdt gegeven. Theo, pak 'm terug, schreef ik erin. Dat schreeuwden we vroeger op de tribune als een speler van Vitesse werd getackeld. Daaronder zette ik: Ie bent mijn jeugdheld. Zo kregen we weer contact. We waren geen vrienden of zo, maar maakten wel altijd een praatje als we elkaar ergens tegenkwamen.'

'Vorig jaar werd het allemaal anders. Mijn vader overleed. Hij was ongeneeslijk ziek. Vroeger ging ik elke thuiswedstrijd met hem naar het stadion. Totdat hij een keer van de tribune afviel. Daarna ging ik voortaan met mijn broer en luisterde mijn vader thuis naar de radio. Dat was veiliger. Toen Theo het nieuws over mijn vader hoorde, belde hij me op. Hij nodigde me uit bij hem en zijn vrouw Marieke te komen eten. Dat vond ik superaardig. Hij was zelf al bijna een jaar ziek, het was zestien weken voor zijn dood. Het werd een heel gezellige avond. We hebben gelachen. Soms was het ook wel serieus.

Bij de koffie zei Theo dat hij graag een boek over zijn leven wilde. Zijn kinderen moesten later kunnen teruglezen wat voor man hij was geweest, dat was een van de redenen. Hij zei ook dat hij had besloten dat ik het maar moest gaan schrijven. Hij wilde een eerlijk boek, niet te zwaar, met humor en waarin zowel zijn spelersloopbaan als de tijd daarna zou worden behandeld. Ik vond het nogal wat, maar heb er toch vrij snel mee ingestemd. Ja, wat moest ik anders? Het is een verzoek dat je niet kunt weigeren. Ik voelde me moreel verplicht. Maar een dag later sloeg de paniek al bij mij toe. Een boek schrijven over je stervende jeugdidool, het liefst met een beetje humor ook… Het leek me een onmogelijk project. Dit boek was er ook nooit gekomen als Theo het me niet had gevraagd.'

Ik wist dat het heel heftig zou zijn dit boek te schrijven. Dat is het ook geworden. Ik ben nog nooit zo lang in mijn leven met de dood bezig geweest. Wat ik heb gemerkt is dit: op het moment dat je hoort dat je ongeneeslijk ziek bent, houdt je leven zoals je dat kende op te bestaan. Van het ene op het andere moment. Dat komt doordat iedereen anders tegen je gaat doen. Dat viel me heel erg op. Er verdwijnen op slag ook veel mensen uit je blikveld. Die vinden het moeilijk dat het beeld dat ze van iemand hebben wordt verstoord. Dat was een vreemde ervaring. Terwijl ik steeds meer naar hem toe-groeide, zag ik dat anderen juist steeds meer afstand van hem namen.'

"Theo nam me voor het boek overal mee naartoe. We gingen naar zijn geboortehuis, de straat waar hij opgroeide, naar de plek waar Monnikenhuize stond, maar ook naar het ziekenhuis. Soms gingen we naar het voetballen. Overal waar we kwamen, werd hij aangestaard. Zijn omgeving wist zich soms geen raad met de situaties die ontstonden. Mensen zijn raar. Ze riepen de hele tijd: "Kom op, hè, Teet! Blijven knokken!" Alsof hij nog steeds aanvoerder van Vitesse was en ze het over een voetbalwedstrijd hadden. Ook toen je aan alles kon zien dat er niets meer te knokken viel. Als we samen in zo'n businessruimte kwamen, werden we altijd aangestaard door de halve businessclub, waar de meesten niets wisten te zeggen.

Voor het stadion stonden ze in de rij om op de foto te gaan met een doodzieke man. Vreemd vond ik dat. Gelukkig kon Theo daar goed mee omgaan. Natuurlijkheb ikhem ookverdrietig meegemaakt, maar naar buiten heeft hij altijd zijn on-verschrokken imago hoog gehouden. Dat snap ik ook wel. Imago was op het einde alles wat hij nog had. Als je zo ziek bent als Theo, wil je toch iets van jezelf overhouden; juist als je voelt dat je in werkelijkheid langzaam aan het verdwijnen bent.'

Ik heb me tijdens het schrijven van dit boek heel vaak overbodig gevoeld, schuldig bijna. Dan zag ik mezelf staan naast het ziekenhuisbed als bij Theo het infuus werd ingebracht. Hij lag daar pijn te lijden en ik stond een kwartier later weer buiten een sigaretje te roken. Het had iets heel onrechtvaardigs. Soms walgde ik echt van mezelf. Ik voelde een gevoel van hypocrisie in mezelf opkomen als ik bij heel intieme familiemomenten aanwezig was. Of als ik het immense verdriet van Marieke zag. Zo heftig. Daar zit je dan bij. En waarom eigenlijk? Voor een boekje?

Marieke en Theo hebben mij helemaal toegelaten in hun leven. Ze hebben me geen seconde het gevoel gegeven dat ik ergens te veel was. Daar ben ik ze erg dankbaar voor. Maar toch zijn er gelegenheden geweest waarbij ik me niet altijd even op mijn gemak voelde. Dat was vaak als er andere mensen bij betrokken waren. Theo's vrienden, of zijn kinderen. Dan voelde ik me te veel. Gelukkig deed hij ook dingen zonder mij. Toen hij voor de laatste keer ging stappen met zijn vriend John van den Brom in Brussel, liet hij mij thuis. En ik was daar heel blij mee. Er zijn in de laatste maanden van je leven belangrijkere dingen dan een boekje.'

'De laatste keer dat ikzelf met Theo op stap ging, was naar de wedstrijd FC Den Bosch- FC Eindhoven. Het was een heel gezellige avond. Marieke liet foto's zien op haar mobiele telefoon. De meeste waren tijdens carnaval genomen. Je zag Theo als aardbei, als piraat, als koe… We hebben toen voor het laatst echt gelachen. Op de terugweg reed Marieke. Theo sliep. Hij was doodmoe, maar het leek nog relatief goed met hem te gaan. Ik had in elk geval verwacht dat hij nog maanden zou leven. Maar even later, op vakantie, ging het heel snel mis. Zijn buik zwol op, hij kreeg allerlei klachten. Bij terugkeer belde hij op. "Ik red het niet meer samen naar Vitesse te gaan kijken" zei hij. Hij klonk zwak. Een dag later werd ik al gebeld door Ester Bal, de persvoorlichtster van Vitesse en vriendin van de familie. "Als je Theo nog wilt zien, kun je beter nu komen" zei ze.

Toen ben ik naar zijn huis gegaan. Bij binnenkomst voelde ik het al. Er was een ziekenhuisbed in de kamer, er liepen twee verpleegsters rond. Het was heel tragisch. Ik had oude voetbalfoto's bij me uit het archief van Voetbal International, voor in het boek. Aan de rand van het bed liet ik ze een voor een aan Theo zien. Hij perste er soms een glimlach uit. Praten ging bijna niet meer. Af en toe stak hij een duim op. Ester had me gevraagd ook iets uit het boek voor te lezen, maar dat ging niet. Ik had nog geen letter op papier. Theo zei dat hij alle vertrouwen had in het boek. Daarna ging ik terug naar de huiskamer, naar Marieke en de kinderen. Er werd gehuild, het was verdrietig. Na een tijdje werd er aangebeld. Claudio, een vriend van Theo en Marieke met een Italiaans restaurant in Huissen, had voor de hele familie eten gemaakt. Hij wilde nog één keer Theo een kus geven. Daarna ben ik weggegaan, naar mijn eigen huis in Amsterdam. Daar werd ik een paar uur later gebeld. Theo was kort na mijn vertrek overleden.'

'Het voelt nog steeds heel slecht dat ik als een van de laatsten bij Theo ben geweest. Zijn vrienden hadden er moeten staan, de jongens met wie hij de kleedkamer heeft gedeeld of met wie hij zijn hele leven al verbonden is. Niet ik, de schrijver van een boekje. Ik heb me nog nooit ergens zo misplaatst gevoeld als daar, aan het sterfbed van mijn jeugdidool.'
 
'Na de dood van Theo voelde ik een enorme druk. Ik kreeg heel erg het gevoel dat ik hem en Marieke niet mocht teleurstellen. Ik heb ook heel veel dingen niet opgeschreven. Dingen die ik te pijnlijk vond te beschrijven, die privé moeten blijven. Ik kreeg zó veel persoonlijke informatie dat het heel lastig was te bepalen waar de grens ligt. Bijvoorbeeld als Marieke me vertelt dat ze nog regelmatig wat van Theo's favoriete aftershave op haar dekbed spuit, zodat ze hem toch nog kan ruiken. Ik vind dat eigenlijk wel mooi. Ontroerend. Maar als je het verkeerd opschrijft, bestaat het gevaar dat het ranzig, voyeuristisch wordt. En dat heb ik willen voorkomen.

Ook de Vitesse-supporters zorgden voor extra druk. Jongens van de harde kern kwamen op de tribune naar me toe. "Je maakt er wel een mooi, positief boek van, hè?" zeiden ze, dan. "Theo is heilig hier, dat weet je wel, hè?" Dat soort dingen. Ik ben blij met het resultaat, ben opgelucht dat ook Marieke het een goed boek vindt en tevreden is. Maar al met al had ik dit boek liever niet gemaakt. Het had betekend dat Theo nog had geleefd. En het liefst had ik het ook allemaal niet van zo dichtbij gezien, de aftakeling, het onvermijdelijke, het verdriet van de kinderen en de echtgenote.'

'Als ik de beelden van de herdenkingsdienst terugzie, kan ik nog steeds huilen. Soms zoek ik ze op als ik achter de pc zit. Als je goed luistert, hoor je veel mensen vooral over zichzelf praten. Dat had Theo bij leven al voorspeld. "Let op" zei hij vlak voor zijn dood, "als ik er straks niet meer ben, gaan heel veel mensen hun leed op mij projecteren" Dat is ook gebeurd. Theo vond het gelukkig niet erg, integendeel. Hij was er op een bepaalde manier wel trots op, hij kreeg kracht door die gedachte. Op die manier had hij het idee dat hij toch nog iets kon betekenen voor de mensen om hem heen. Dat hij weer even een voorbeeld kon zijn. Ik vond dat wel begrijpelijk. Op die manier heb je misschien toch nog het idee dat dat hele proces van ziek zijn ergens toe doet.'

'De voetbalwereld staat bol van het valse sentiment, van de hypocresie. Als je alleen al het geharrewar zou kennen dat achter de schermen bij Vitesse ontstond rond de herdenking van Theo… Wat er allemaal wel en niet mocht op het veld, dat soort dingen. En dan komt er een Theo Bos-tribune en doen ze het half. Dat ding heet tijdens wedstrijden de Theo Bos- tribune, maar het naambordje is verwisselbaar. Door de week heet-ie gewoon Zuidtribune. Typisch Vitesse.

Hetzelfde geldt voor die gedenksteen die bij de voordeur van het stadion ligt. Die herinnert aan de overwinning op Ajax, onder Aad de Mos. Het werd toen 4-2. Zoiets wordt in Arnhem gevierd met een enthousiasme alsof het over de bevrijding gaat. Maar twee jaar later won Theo Bos met Vitesse óók van Ajax. En toen werd het 4-1, de grootste overwinning ooit op Ajax. Toch was daar geen steen van. Dat irriteerde Theo altijd wel. Hij heeft zich vaak afgevraagd waarom zijn team niet werd herdacht en dat van De Mos wel. Maar daar werd nooit op gereageerd. Totdat Theo overleed. Toen werd die steen nog diezelfde week geplaatst.

Nee, erg verfijnd gaat het er niet aan toe in de voetbalwereld. Supporters van Vitesse die op de besloten bijeenkomst na de herdenkingsdienst iedereen een 026-mutsje laten opzetten en er foto's van nemen… Ik heb rond Theo vaak plaatsvervangende schaamte gevoeld. Gelukkig kon hij zelf veel hebben. Dat het bordje van de Theo Bos-tribune kon worden omgedraaid, daar kon hij zelf heel hard om lachen. Zo kende hij de club ook. Aandoenlijk onhandig. Iheo was hard. Hij had een zwart, bijna macaber gevoel voor humor. "Hé, Mars" zei hij een keer in de auto. "Als ik straks dood ben, ga je dan huilen? Nou? Zeg eens eerlijk?" Dat vond hij leuk.

'Ik schrijf nu nooit meei een letter over Vitesse, of het moet de biografie van Theo lanssen zijn. Voor de rest ben ik er klaar mee. Ik weet dat ik dat na al mijn Vitesse boeken heb gezegd, maar nu is het echt zo. Ik heb het gevoel dat met de dood van Theo Bos een tijdperk definitief is afgesloten. Misschien kwam het door onze leeftijd, maar over Vitesse bleken 'Theo en ik precies hetzelfde gevoel te hebben: het was een andere club geworden. Ik was laatst voor het eerst sinds tijden weer eens bij de training. Alles was er veranderd. Je merkte het ook aan kleine dingen. Er waren opeens verse broodjes in de perskamer. Ook werd de boter er niet langer met een vinger op gesmeerd, maar met een echt mes.

Mohammed Allach had op zijn eerste werkdag als directeur gezellig gevulde koeken meegebracht voor de journalisten. Waarom niet gelijk stroopwafels?, dacht ik nog. De hele sfeer was er anders. Het is dat ik 'Theo Janssen en Piet Velthuizen tegen het lijf liep. Zij herinnerden me nog aan het oude Vitesse. De rest niet meer. Maar het is natuurlijk allemaal mijn eigen schuld. Ik heb mezelf verdreven van mijn eigen club. Allemaal door die boekjes van me. Ik ben veel te dichtbij gekomen. Dit is het onherroepelijke gevolg als je besluit een club van binnenuit te volgen. Je krijgt een kijkje achter de schermen dat heel interessant is, maar ook je romantische gevoel voor het voetbal vroeg of laat doodt. Je komt ongewild erachter dat winst of verlies van Vitesse voor die spelers veel minder betekent dan het voor jou altijd heeft gedaan. Dat is voor een supporter een dodelijk besef.'
 
'Ik ga wel nog steeds naar Vitesse kijken, maar beleef het nu jammer genoeg veel afstandelijker dan vroeger. Mijn gedrag tijdens wedstrijden heeft niets meer te maken met wat ik vroeger deed. Een beetje schreeuwen op de tribune, beetje schelden op de eigen spelers, dat soort dingen. Ik kan niet meer mee in de euforie. Ik kan me niet meer totaal verliezen in de wedstrijd. Het zal ook wel iets met leeftijd te maken hebben. Ik ben nu 45 jaar. Dan wordt het ook een beetje zielig met een Vitesse-sjaaltje de trein in te stappen. Elk weekeinde om twaalf uur 's middags vertrekken, Vitesse zien verliezen en dan om twaalf uur 's nachts ladderzat thuiskomen, daar is de charme een beetje van af.

Bovendien: wat is er nog Arnhems aan Vitesse? Op Papendal herinnert in elk geval niets meer aan de club waar ik als jongetje verliefd op werd. Dat vind ik wel jammer. De charme van Vitesse bestond ook uit de langzaam verzakkende boerderij die dienst deed als spelershome, uit tante Sjaan die het eten voor spelers maakte en een keer per ongeluk de halve selectie vergiftigde. Nu hebben we een complex van bladergoud en gevulde koeken van de technisch directeur. Misschien is voor mij het verschil te groot.'

'De afscheidsdienst voor Theo in GelreDome, daar kreeg ik nog één keer dat oude Vitesse-gevoel terug. Maar misschien is dat ook valse romantiek. Er liepen die avond nog maar drie echte clubspelers rond. 'Theo Janssen, Davy Pröpper en Piet Velthuizen. En ik heb vaak genoeg kou geleden op Monnikenhuize om aan vroeger ook minder mooie herinneringen te hebben. Maar op de een of andere manier beleefde ik het voetbal toen veel puurder dan nu. Ik merk aan mezelf dat ik een beetje moe word van die trommels op de tribune, van de speciale GeldreDome-muntjes in mijn hand, van die klote-pupillen die in de rust een bal tegen de lat proberen te trappen.

Vroeger stond je in de rust van een thuiswedstrijd van Vitesse lekker te klagen en te schelden. Soms op de scheidsrechter of de tegenstander, maar meestal op je eigen aanvallers. Maar tegenwoordig kun je elkaar in de rust helemaal niet meer verstaan, omdat er commercials in het stadion worden gedraaid. En dan is er ook nog die zeearend, die ooit tegen het glas van de businessboxen in GelreDdome vloog. Zelfs die vogel wordt tegenwoordig gesponsord. Een gesponsorde vogel; zo'n club is Vitesse geworden. Een club die er trots op is dat ze niet één, maar twee mascottes op het veld hebben lopen. Twee broers in een vogelpak. Ze heten Charlie en Vito. Vito is een verbastering van Vitesse en Charlie verwijst naar clubicoon Charly Bosveld. Laatst zag ik ze weer eens over het veld lopen. Het was een treurig gezicht. Toen moest ik toch weer even aan Theo Bos denken. Dit is hem in elk geval nog bespaard gebleven, dacht ik toen.'
 

Voetbal International

Hoofdsponsor: