Deel 3 bijzondere Airborne-verhalen: herinneringen van oud-Vitessenaar Joop ten Klooster
De jongste zoon van slager Ten Klooster wilde vooral één ding: voetballen. Maar de oorlog kwam ertussen. En hij moest nóg meer geduld opbrengen, wachten tot hij twaalf was. Op jongere leeftijd liet Vitesse in de jaren ’40 van de vorige eeuw geen pupillen toe. In 1948, drie jaar na de Slag om Arnhem, werd Joop ten Klooster twaalf en kreeg hij zijn eerste training.
Op het oefenterrein van oud-Monnikenhuize, precies op de plek waar hij nu in een fraai appartement woont. “Ik mocht meetrainen, onder leiding van een Engelse trainer. We speelden met een enorme bal, gemaakt van aan elkaar gestikte stukken leer, geverfd. Die bal belandde bovenop mijn kop. Toen wist ik ‘t: ik word keeper. Diezelfde week breide mijn moeder een rode trui en kreeg ik een witte broek. Zes jaar later, op mijn 18de ben ik prof geworden, kreeg ik mijn eerste contract.”
Herinneringen die Joop ten Klooster (83) aan de tijd voor Vitesse heeft, zijn levendig. Als Arnhemse piem groeide hij op een warm gezin, het gezin van slager Ten Klooster in Klarendal, Onder de Linden. De winkel met woonhuis stond pal tegenover het militaire hospitaal dat tijdens de oorlog in handen van de bezetter was. De eerste herinnering van Joop, hij moet vier geweest zijn, begint op die plek. “Ik stond met vader in de deuropening van onze winkel toen er Duitse vrachtwagens de hoek om scheurden, rechtstreeks vanaf de Grebbeberg waar fel gevochten werd. Op de wagens lagen soldaten, gewond en dood, bloed droop onder de dekzeilen uit. Op welke leeftijd beginnen herinneringen? Kan een kind van vier jaar registreren en onthouden? Dit had zoveel impact, ik ben ‘t nooit kwijtgeraakt.”
Wat Joop ook nog weet is dat de Duitse overburen vooral aardig waren. “Alleen voor SS-ers moest je oppassen, vooral wanneer ze dronken en daarmee onberekenbaar waren. Dan werd er zomaar in de lucht geschoten, voor de lol. Wij moesten dan meteen naar binnen.”
Het begin van De Slag om Arnhem staat Joop helder voor ogen, ook nu stond hij met vader voor de winkel, hij zag geallieerde vliegtuigen vanuit de richting van Oosterbeek overkomen, duizenden para’s werden gedropt, stipjes in de lucht. ‘Het lijkt wel of er zakken piepers worden leeggeschud’, zei vader. “Toen het donker werd zag ik schijnwerpers, zoeklichten van de Duitse luchtverdediging waarmee Engelse toestellen ‘gevangen’ werden om vervolgens onder vuur te nemen. Ik vond het spannend, ik was negen. Wat wist ik van gevaar? We hoorden beschietingen dichtbij, het felle gevecht rond de Rijnbrug. Naar het centrum ging je niet, je keek wel uit.”
Het hele gezelschap vertrok richting Dieren. Op de met slagersspullen volgeladen bakfiets mocht opoe af en toe een stukje meerijden, de rest liep. “In Dieren kwamen we langs het busstation, waar Duitse tanks stonden. Om de rupsbanden te beschermen lagen er rubberen blokken, hier en daar lag er een los. Ik zag er wel wat in, liep erop af maar werd bruut door vader teruggetrokken. ‘Ze schieten je kop er nog af’, klonk het. We hebben een tijdje bij een boer gewoond, in de stal. Pas toen de koeien in het najaar naar binnen werden gehaald zijn we verder getrokken. Slechte herinneringen heb ik niet, aan de evacuatie. We hebben geen honger gehad, ik mocht helpen melken, kreeg klusjes op het land. Vader kon als slager sowieso wel iets bijdragen, clandestien werd her en der een varken geslacht. Ik zie hem nog terugkomen, vaak een keer zo dik als hij vertrok omdat hij onder zijn jas vlees verstopte.”
“Vanuit Dieren moesten we verder, op zoek naar een nieuwe plek. Onderweg, net voor Deventer, scheerde vlak over onze hoofden een V1. Er volgende een voltreffer in de school waar die nacht hadden geslapen, we zijn er net op tijd vertrokken. Uiteindelijk zijn we in Heino terechtgekomen waar we zes maanden bleven. Het was een fantastische tijd, de enige slechte herinnering is de boerenschool waar ik naartoe moest. Ik vond het er verschrikkelijk.”
De bevrijding kreeg voor de familie Ten Klooster een rauw randje. Een dag eerder werden vader en de broer van Joop samen met andere mannen uit Heino op transport naar Zwolle gezet, als vergelding voor de moord op een Duitse soldaat. Waar overal vlaggen wapperden, hield Heino de adem in. Pas toen het bericht kwam dat alle gevangenen waren vrijgelaten, kwam de emotionele ontlading.
Terug in Arnhem moest alles weer worden opgebouwd, van het huis en de slagerij was weinig over. De slager was gelukkig inventief, met wat oude kookpotten en stukken schenkel startte hij de verkoop van soep. “Voor een paar cent per kop, zo heeft hij de zaak weer opgebouwd. Bij de pakken neerzitten was niets voor mijn vader, hij deed het goed, had een gunfactor in de buurt.”
Ambitie om de slagerij over te nemen heeft Joop nooit gehad, hij wilde voetballen en combineerde dat met werk in de techniek, onder andere voor AKZO. Zijn profcarrière duurde acht jaar. In 1956 ontmoette hij Sophie, een tandartsassistente. Hij nodige haar uit te komen kijken naar de wedstrijd die Vitesse tegen een Hongaars elftal moest spelen. Met Sophie is hij nu bijna zestig jaar getrouwd, ze kregen een dochter en twee kleinkinderen. Keepen doet Joop allang niet meer, wel hij was na zijn profcarrière twintig jaar trainer, onder andere in Dieren, Velp en Arnhem. Na de VUT vertrok hij met Sophie naar Zeeland, om dichterbij het gezin van hun dochter te wonen. Zeven jaar geleden kwamen ze terug, naar Arnhemse bodem, naar oud-Monnikenhuizen. Naar de plek waar dankzij die grote bal op zijn kop een keepersdroom begon.
Joop kijkt nog geregeld, bij de trainingen van Vitesse op Papendal. En met zijn kleinzoon zat hij aan de start van de competitie op de tribune in Gelredome, bij de wedstrijd tegen Ajax. “Ik krijg nog altijd een vrijkaartje.”
* Dit verhaal wordt mede mogelijk gemaakt door DrieGasthuizenGroep, een erkende woonzorgorganisatie voor en met mensen met een zorgvraag.
Meer weten over de Airborne-wedstrijd? Ga naar Vitesse.nl/airborne.
Klik hier voor de Vitesse-statistieken van Joop ten Klooster