Hoe Vitesse-talent Wiljan Pluim een sensatie werd in Indonesië
Ook voor Wiljan Pluim op Sulawesi is binnen blijven dezer dagen het devies. Alle activiteiten van zijn club PSM Makassar zijn geannuleerd, tot nader order. Met zijn vrouw Marlinde en zoontje Samuel, net twee geworden, houdt hij zich gedeisd op hun wooncomplex. Waar normaal van alles is te beleven, hangt nu een onheilspellende stilte. Het gezamenlijke zwembad is gesloten. Pluim heeft een opblaasbadje achter zijn eigen appartement gezet. Een beetje verkoeling kan geen kwaad.
‘Het is hier elke dag over de dertig graden’, zegt de geboren Zwollenaar. Voor de hoop dat het coronavirus niet gedijt bij warmere temperaturen, heeft Pluim nog geen overtuigend bewijs gevonden. ‘Hier neemt het aantal besmettingen ook snel toe, al is erg onduidelijk hoeveel het er precies zijn. Indonesië is best een arm land, de gezondheidszorg is niet zo goed geregeld als in Europa. Mensen worden amper getest en gaan met klachten ook niet zo snel naar een ziekenhuis. Het heeft lang geduurd voordat ze hier in actie kwamen.'
'Op 15 maart hebben we nog een wedstrijd gespeeld. Op dat moment leek het nog alsof het coronavirus niet bestond in Indonesië. Maar niet veel later werden hier ook de eerste besmettingen gemeld en ging alles op slot. De restaurants, de winkelcentra en de scholen zijn dicht. De controles zijn streng. Ik zag pas een filmpje van een koffietentje hier in Makassar, dat nog gewoon vol stond. De politie kwam en trapte de mensen naar buiten.’
Zelf waagt Pluim zich alleen nog buiten de complexpoorten voor boodschappen. Die doet hij zo snel en onopvallend mogelijk. Aarzelend: ‘Nou, weet je wat het is… Er komt hier nogal veel me op me af. Mensen die met me op de foto willen, vooral. En hier vragen ze niet, maar ze grijpen je gewoon bij je arm. Daar ben ik normaal al geen fan van en in deze periode helemaal niet. Ook dat is voor mij nu een goede reden om thuis te blijven.’
Niet iedereen in Nederland zal het meegekregen hebben, maar Pluim is de laatste jaren uitgegroeid tot een vedette in het Indonesische voetbal. Wat hij in eigen land niet voor elkaar kreeg, lukte twaalfduizend kilometer verderop wel. De loopbaan van Pluim is volledig anders verlopen dan hijzelf had kunnen vermoeden. Hij mislukte, maar slaagde toch. Op zijn manier.
SUPERTALENT
Het was in de herfst van 2009 dat Vitesse-trainer Theo Bos voor een uitwedstrijd tegen PSV besloot een talent uit de opleiding in de spits te zetten. De Eindhovenaren wonnen moeizaam, met 1-0, maar de meeste indruk maakte die twintigjarige slungel van de tegenstander. De grote namen bij de thuisploeg, het Philips Stadion, de druk van een eerste basisplaats; het leek Wiljan Pluim allemaal niet te deren. Hij demonstreerde die zaterdagavond balgevoel en bravoure. Vitesse leek een supertalent in huis te hebben, een goudmijntje.
Maar het onmiskenbare talent van Pluim zou de jaren erna nooit helemaal tot uiting komen. Af en toe een flits, een momentje van klasse. Zelden wist hij een hele wedstrijd te overtuigen, laat staan een serie wedstrijden. In Arnhem werd hij gekenschetst als een speler die de drive miste om de top te halen. Dat hij niet in een glas bier of een friet met spuugde, werkte niet in zijn voordeel. Pluim leefde als Theo Janssen, maar had niet dezelfde status als voetballer. Hij probeerde het bij Roda JC, PEC Zwolle en Willem II. Nergens was hij onomstreden. Amper halverwege de twintig was zijn ster in Nederland al aardig gedoofd. Als eeuwig talent leek hij de boeken in te gaan.
Tegenwoordig kost het Pluim niet veel moeite aan te geven waar het misging voor hem. Hij doet daarbij wat voetballers doorgaans niet graag doen: hij wijst in eerste instantie naar zichzelf. ‘Als ik terugkijk, zie ik dat ik niet altijd de juiste keuzes heb gemaakt. Me niet altijd op de beste manier opgesteld. Ik was een eigenwijs mannetje. Op dat moment zag ik het anders. Je bent jong, je hebt altijd gelijk en je vindt jezelf de beste. Ik kan veel beter voetballen dan al die andere jongens, dacht ik altijd.'
'Dat er veel meer bij kwam kijken, wilde ik niet inzien. Ik hoef maar naar voormalige teamgenoten als Davy Pröpper, Marco van Ginkel en Alexander Büttner te kijken om te beseffen dat ik veel verder had kunnen komen. Maar waar Van Ginkel bijvoorbeeld alles deed voor zijn sport, was ik… een beetje anders.’
Niet vanaf het begin. In zijn jongere tienerjaren leefde ook Pluim voor het voetbal. Hij deed niks liever, niks anders bijna. Zijn houding veranderde nadat zijn moeder een zwaar auto-ongeluk had gekregen, rond de tijd dat hij in de selectie van Vitesse kwam. Ze liep blijvend letsel op en was veroordeeld tot een rolstoel (zie kader). Ook de vader van Pluim kampte met lichamelijke klachten, die hem noopten zijn werk als caféhouder te staken. Zo werd de jonge voetballer, de oudste van twee zoons, al vroeg geconfronteerd met de schaduwkanten van het leven.
Hij ging zijn sport relativeren. Te veel, misschien. Zijn drang om alles voor het voetbal opzij te zetten, vertroebelde. ‘Ik leefde als een topsporter, totdat mijn moeder haar ongeluk kreeg en er privé nog wat dingetjes niet goed verliepen. Toen ben ik een andere weg ingeslagen.’
BOTSINGEN
Het is niet dat hij regelmatig laveloos over straat zwierf. Maar in het keurslijf van de typische topsporter, paste hij ook niet meer. ‘Ik ben genoeg gewaarschuwd. Door trainers, door mijn zaakwaarnemer. Maar ik dacht: Ik kan prima voetballen en mijn biertje drinken, dan kom ik ook wel waar ik heen wil. Blijkt achteraf niet zo te zijn.’ Spijt zegt Pluim toch niet te hebben. Het leven gaat zoals het gaat, vindt hij. De weg die hij volgde, was er een die bij hem paste.
‘Ik sta achter de keuzes die ik heb gemaakt, ook de slechte. Eigenlijk het enige waar ik echt met gemengde gevoelens op terugkijk, is mijn overstap van Vitesse naar Roda JC. Dat was op een cruciaal moment net de verkeerde stap. Ik ging voor het eerst weg uit mijn eigen omgeving, kwam ergens terecht waar ik eigenlijk niet paste. Bij Roda hebben ze het altijd over de koempelmentaliteit. Maar daar ben ik nou niet helemaal een voorbeeld van. Vanaf het begin werd ik daarom al niet erg gewaardeerd in Kerkrade. Dat heeft me een beetje genekt. Het liep nooit meer helemaal lekker.’
Bij PEC Zwolle en Willem II gold min of meer hetzelfde. Meer en meer voelde Pluim zich onbegrepen als voetballer. Het leidde tot botsingen met zijn trainers. ‘Voetbaltechnisch was ik vaak een van de beteren, zo niet de beste in de selectie. Maar ik was niet snel, had geen fantastisch loopvermogen. Daardoor werd ik weleens gepasseerd, wat ik destijds niet wilde of kon begrijpen. Hoe kun je míj nou op de bank zetten voor iemand die veel minder kan voetballen?'
'Vooral bij Willem II leidde dat tot conflicten, met Jurgen Streppel. Niks ten nadele van hem verder, maar wij tweeën samen ging gewoon niet goed. Qua karakter lijken we een beetje op elkaar. Als ik tegen hem tekeerging, reageerde hij net zo fel. Zo krijg je vanzelf een situatie die niet meer werkt. Op een gegeven moment hebben we dat ook met elkaar vastgesteld.’
Op de laatste zomerse transferdag van 2015, pas een half jaar na zijn komst, liet Pluim zijn contract bij Willem II verscheuren. ‘Die tijd in Tilburg was voor mij wel de druppel. Ik was klaar met voetballen in Nederland. Waar ik een stempel had, waar iedereen elkaar kent en dezelfde verhalen doorvertelt. Het was mooi geweest hier. Ik snakte ernaar ergens een compleet nieuwe start te kunnen maken.’
VIETNAM
Hij probeerde het eerst bij SønderjyskE in Denemarken, de club van zijn voormalig Roda-ploeggenoot Kees Luijckx. Na een week meetrainen had Pluim genoeg gezien. ‘Het was allemaal fysiek. Rennen en rondjes lopen. Veel voetbal zat er niet in. Dus dat schoot voor mij niet op.’
Hij liet zijn zaakwaarnemer Robert Postma weten open te staan voor een groter avontuur. Amerika bijvoorbeeld, of Australië. Na een paar weken had de makelaar iets gevonden: Bình Duong, een club uit Vietnam. Pluim krabde zich achter de oren. ‘Ik wist niet eens waar Vietnam lag. Daar ging ik niet aan beginnen.’
Een paar dagen bedenktijd later, zijn onrust groeiend door een gebrek aan betere opties, besloot hij het er toch op te wagen. Helemaal niet voetballen was nog altijd slechter dan spelen in een obscure competitie. Bovendien kon hij in Vietnam netto meer verdienen dan bij de gemiddelde Eredivisie-club. Pluim moest wel eerst op proef komen en diende zijn eigen vliegticket te betalen. Dat deed hij.
In Azië werd hij opgevangen door Danny van Bakel, de ex-speler van Bình Duong die namens de club een lijntje uitgooide naar Pluim. De voormalige verdediger van Helmond Sport, zelf in Vietnam uitgegroeid tot sterspeler, liet zijn landgenoot eerst acclimatiseren in Ho Chi Minhstad. Pluim keek zijn ogen uit. ‘Overal lichtjes, scootertjes en gekke toestanden op straat. Zoiets had ik nog nooit gezien. Ik vond het fantastisch en belde mijn vrouw om te zeggen dat ze gerust kon overkomen. Een week later was ze ook in Vietnam.’
Samen nestelden ze zich op de 32ste verdieping van een luxe woontoren in Ho Chi Minhstad. Pluims avontuur kon beginnen. Van Bakel waarschuwde hem wel: Ho Chi Minhstad is geweldig, maar als voetballer in het nevengelegen Bình Duong is het leven onvoorspelbaar. De Zwollenaar zou het wel zien. Hij deed een paar oefenpotjes mee en tekende een contract. Toen begon het gedonder. Pluim werd medegedeeld dat hij zoals al zijn teamgenoten op het trainingscomplex diende te gaan wonen. ‘In een kamertje met twee bedden. Eén voor mij, één voor een Koreaan die geen woord Engels sprak.’
Pluim hield het een paar dagen vol, daarna liet hij de club weten toch echt liever bij zijn vrouw in Ho Chi Minhstad te slapen. Dat mocht, al verspeelde hij er vermoedelijk wel meteen een hoop krediet mee bij zijn Vietnamese trainer. Eind december moest die toestaan dat de buitenlandse aanwinst, die nog geen wedstrijd had gespeeld, naar Nederland terugkeerde om Kerstmis en Nieuwjaar te vieren. Toen Wiljan Pluim zijn contract tekende, had de clubleiding hem daarvoor toestemming gegeven.
Op 4 januari was hij terug in Vietnam, waar hij zich vervoegde bij zijn teamgenoten die al een tijdje in trainingskamp waren voor het nieuwe seizoen. ‘Ik kwam ’s ochtends aan bij ons hotel. De trainer stond me buiten al op te wachten. “Gelukkig Nieuwjaar”, zei hij. “Over dertig minuten beneden zijn”. Ik was gesloopt, had een lange reis achter de rug. Maar ik kleedde me om en meldde me bij de trainer. Die nam me mee naar een stadion, waar hij me liet rennen over een sintelbaan. Veertig rondjes. Hij zat op een stoeltje te schreeuwen dat het harder moest. Tien ochtenden op rij heeft hij me zo afgebeuld. Elke ochtend moest ik rennen in mijn eentje, ’s middags trainden we urenlang met het team. Ik ben nog nooit zo moe geweest.’
VOEDSELVERGIFTIGING
In plaats van dat Pluim zich steeds fitter voelde, werd hij met de dag zieker. ‘Drie keer per dag aten we hetzelfde gerecht: spaghetti bolognese met kip. Het kwam me mijn neus uit. Ik raakte verstopt, kon tien dagen niet naar de wc. Ik trainde door, wilde niet afhaken.’
Na het trainingskamp, terug in Ho Chi Minhstad, kwam de klap. ‘Ik werd doodziek. Heet, koud, zweten, alleen maar op bed kunnen liggen, zeven keer per dag op de wc. Ik had gewoon een voedselvergiftiging opgelopen. De club wilde dat ik daar kwam revalideren, in dat kamertje met die Koreaan. Echt niet. Ze stonden er een paar dagen later wel op dat ik kwam trainen. Heb ik nog gedaan ook, al voelde ik me zo slecht. “Je bent niet fit genoeg”, kreeg ik te horen. Dat klopte helemaal. Ik ben nog ziek, zei ik. Daarna kreeg ik een brief thuis. Mijn contract was opgezegd.’ Een hele tijd later, na tussenkomst van de FIFA, kreeg Pluim het restant van zijn jaarsalaris uitbetaald. Hij vertrok uit Vietnam zonder er een officiële wedstrijd te hebben gespeeld.
Wat nu?, vroeg hij zich af. Pluim was huiverig om terug te keren naar Nederland. Hij was niet voor niks vertrokken. In Ho Chi Minhstad had hij kennisgemaakt met Frank van Eijs, een Nederlandse oud-voetballer met een groot netwerk in Azië. Hij wilde Pluim privétraining geven en intussen meehelpen met de zoektocht naar een nieuwe club. Na anderhalve maand kwam er een aanbieding van PSM Makassar, uit Indonesië. Het voormalige toptalent van Vitesse wist niet goed wat hij ermee aan moest.
‘Maar ja, dacht ik, straks komt er niks anders en is het misschien einde carrière.’ Dus toog hij naar het eiland Sulawesi. Zijn eerste indrukken waren niet bijster positief. ‘De ramadan was bezig, de stad Makassar was uitgestorven. Ik kwam aan in het stadion. Ouwe bende, smerig.’ De materiaalman van PSM, afkomstig van Ambon, verwelkomde hem met een verwijzing naar eerdere Nederlandse verrichtingen in de regio. ‘Hij deed een soldaat met een mitrailleur na. Belanda, pang, pang.’
SLAGERS
De medespelers van Pluim oogden nogal laconiek. Zozeer, dat hij zich er binnen de kortste keren aan ging ergeren. ‘Er was totaal geen wil om te winnen tijdens de partijtjes.’ Pluim vroeg zich af waar hij nu toch weer aan begonnen was. Wat hem wel positief stemde, was de aanwezigheid van trainer Robert Alberts. Een landgenoot, met wie hij het al gauw goed kon vinden. Die hem ook meteen een belangrijke rol gaf in het elftal.
Met Pluim als nummer 10 werd PSM, zeventiende bij zijn komst halverwege het seizoen, vijfde in de hoogste afdeling van Indonesië. ‘Het liep fantastisch, Alberts had er een hecht team van gemaakt. We verloren nog maar één keer. Ik zorgde voor goals en assists, terwijl die lokale jongens stuk voor stuk voor mij door het vuur gingen. Zo rustig als ze trainden, zo hard klapten ze erop in de wedstrijden.’
Dat gold ook voor de tegenstanders. Van alle kanten hakten Indonesische slagers wekelijks in op Pluim. Veel steun van de scheidsrechters kreeg hij niet. ‘Ik moet oppassen wat ik hierover zeg, alles wordt vertaald. Maar die arbitrage in Indonesië is… anders? Ja, zo zeg ik het netjes. Als buitenlander heb je het er wat moeilijker. Er moet heel wat gebeuren wil ik een vrije trap mee krijgen. Als ik al tien schoppen heb gehad en daarna één speler een licht duwtje geef, ben ík de enige die wordt bestraft. En geel krijgt.’
Voetballen in Indonesië is afzien, ontdekte Pluim. ‘De velden zijn meestal niet geweldig. En dan de temperatuur. Voetballen bij een graad of veertig, dat is zo zwaar. Na een minuut of zestig, zeventig worden de ruimtes op het veld altijd heel groot. Na een wedstrijd ben ik helemaal gesloopt en uitgedroogd. Ik weet wel hoe een kater voelt. Dat je wakker wordt met een vochttekort. Zo voel ik me hier ook altijd de dag na een wedstrijd. Hoeveel water ik ook tank, er valt niet tegen die omstandigheden op te drinken. Na vijf minuten is mijn shirt altijd doorweekt.’
Hoe zwaar ook, als voetballer voelde Pluim zich eindelijk gewaardeerd. Zijn contract voor zes maanden werd al snel met twee jaar verlengd. Inmiddels is hij bezig aan zijn vijfde seizoen bij PSM, dat zoals elk jaar voor de landstitel gaat. ‘Maar hier wil elk team elk seizoen kampioen worden. Je hebt niet alleen Ajax en PSV, die elk jaar titelkandidaat zijn. Laat ik als Feyenoord-supporter ook Feyenoord even noemen, trouwens. Hier in Indonesië mag elk team drie buitenlanders opstellen, en nog één speler uit een ander Aziatisch land. Dat zijn de jongens die het verschil maken.’
Kampioen werd Pluim nog niet met PSM, wel won hij vorig jaar de nationale beker. ‘Voor onze club de eerste prijs in twintig jaar. We wonnen die beker halverwege het seizoen. Daarna merkte je, bij de Indonesische spelers en zelfs ook bij de fans, dat iedereen het verder wel best vond. In de competitie lukte niet zoveel meer.’ De club nam afscheid van de trainer, Darije Kalezic. ‘Ik vond het een verademing met hem te werken. Hij is een professional, iemand die de lat heel hoog legt. Te hoog misschien, voor hier. Nu hebben we een trainer (Bojan Hodak, red.), die wat langer in Azië zit en meer gewend is aan de mentaliteit.’
JUNGLE
Pluim zelf is inmiddels ook ingeburgerd. Hij spreekt de taal, voelt zich thuis en mist weinig uit Nederland, behalve hagelslag, frikadellen en vooral zijn moeder. Aan veel zaken waar hij zich tot vier jaar geleden niks bij had kunnen voorstellen, is hij gewend geraakt. Aan het vliegen naar elke uitwedstrijd bijvoorbeeld. ‘Ik heb er hier al wel meer dan honderd vluchten op zitten. Bang ben ik niet vaak geweest. Wel als we naar Papoea moesten. Als we daar aankwamen met het vliegtuig, moesten we nog eens dertig minuten doorvliegen met een ander toestel. Een soort bus met propellers eraan. Ik ben niet gelovig, maar daar deed ik voor het opstijgen toch altijd even twintig schietgebedjes. Ik was er niet rouwig om toen die ploeg uit Papoea degradeerde.’
Al waren ook dat onvergetelijke trips. ‘We speelden er midden in de jungle. Teamgenoten vertelde me dat er op Papoea mensen nog met peniskokers en speren rondlopen, maar die heb ik niet gezien. Apen wel vaak. De natuur daar is fantastisch.’
Over wilde dieren kan Pluim een boek vullen. ‘In ons stadion ligt achter de goal nog een stuk gras. Soms is dat gigantisch hoog. We waren een keer aan het trainen, toen de man die ons veld beheert eruit sprong. Hij had iets vast: een slang van een meter of drie, zo dik als een anaconda. Stonden we wel even van te kijken. Daarna gingen we weer verder trainen. Een andere keer kwam er een hond het veld op rennen. Dat beest begon te schijten. De eigenaar kwam erachteraan gehold. Die sloeg hem met een stok.’
Pluim verwondert zich regelmatig, maar veroordeelt niet. Niet als medespelers hem bestoken met verhalen over voodoogeesten en wandelende doden. ‘Wie ben ik om te zeggen dat ze ongelijk hebben?’ Ook niet als alle spelers voor en na elke training en wedstrijd in gebed gaan. ‘Ik sta gewoon in de kring, en doe dan even mijn eigen ding.’
Genieten doet hij vooral van het publiek. ‘Die Indonesiërs zijn helemaal gek van voetbal. Als ik bij ons stadion aankom, denk ik weleens: Gaan we weer. Het is een oude teringzooi, niks doet het, iedereen doucht thuis. Maar als het dan vol zit, met vijftienduizend man: gekkenhuis, echt waar. Zingen, schreeuwen, dansen, trommels, vuurwerk. Eén groot feest.’
In Indonesië groeide hij uit tot superster. Hij heeft 170 duizend volgers op Instagram, was uithangbord voor het grootste sportmerk, lanceerde zijn eigen kledinglijn. ‘Ik heb ook mijn eigen voetbalschoen mogen ontwerpen, net als Ronaldo, Messi en Pogba. Er zijn iets van vijfduizend paar van verkocht, niet slecht.’ Veel populairder zijn de shirts met zijn naam achterop. Die ziet hij overal. ‘De meeste zijn wel nep.’
De benadering op straat is heel anders dan hij gewend was in Nederland. Niet alleen omdat hij overal wordt vastgeklampt. ‘In Nederland proef je toch vaak iets van: Kijk hem eens lopen. Die afgunst, altijd. Hier word je aanbeden. Voor de mensen in Indonesië ben ik een wereldspeler.’
De Messi van Makassar zal niet van zichzelf zeggen dat hij de beste voetballer van het land is. ‘Maar bij de beste vijf durf ik mezelf wel te rekenen.’ Voor degenen die hem kennen uit Nederland, is het wellicht opvallender te horen dat Pluim al jarenlang aanvoerder is bij zijn club. ‘Dat zeg je nou wel, maar net twintig was ik bij Vitesse ook een tijdje tweede aanvoerder. Onder Theo Bos. Had hij goed gezien.’
Maar dat zijn loopbaan zo zou verlopen, had Pluim zelf ook nooit kunnen bedenken. Ver van huis vond hij toch zijn voetbalgeluk. Financieel heeft hij het goed gedaan. ‘Straks in Nederland kan ik een mooi huis kopen en dan ook nog wel een flink aantal jaren doorleven van het geld dat ik met voetbal heb verdiend.’
Dat hij met zijn gezin terugkeert naar Nederland staat vast, de vraag is wanneer. Hij denkt nog altijd goed mee te kunnen in de Eredivisie, maar ambieert dat niet. Op een flirt van VVV-Venlo na, een jaar of drie geleden, heeft er ook geen Nederlandse club meer naar hem geïnformeerd. Pluim vindt het best. Zijn contract bij PSM loopt nog twee jaar door en hij is met de club al mondeling akkoord om er nóg eens twee jaar aan vast te plakken. ‘Ik zeg altijd dat ik nog twee jaar doorga, dat zei ik vier jaar geleden ook al. Dat lijf moet toch een keer op zijn, zou je denken, maar tot nu toe gaat het verbazingwekkend goed.’
Frustraties heeft hij niet. Tevredenheid overheerst. ‘Als ik sommige jongens in het Nederlands elftal zie lopen, denk ik weleens: Dat had ik ook kunnen halen. Maar de dingen lopen zoals ze lopen. Ik heb keuzes gemaakt die passen bij mij als mens. Alleen maar met voetbal bezig zijn, had mij niet gelukkiger gemaakt. Ik ben blij met het leven dat ik heb. Dat is ook veel waard.’