17 februari 2011 In de media

In memoriam; Henk Onderstal

Met droefenis hebben wij kennis genomen van het overlijden van Henk Onderstal op 15 februari 2011.

Achtenzeventig jaar was Henk Onderstal zonder onderbreking Vitessenaar in hart en nieren. Hij deed zijn aantrede in 1932 als pupil. In 1940 debuteerde Onderstal in het eerste elftal van Vitesse. Door een ernstige knieblessure was zijn carrière in de hoofdmacht helaas van korte duur.

Tot de invoering van het betaalde voetbal in 1954 bleef de Arnhemmer direct bij Vitesse betrokken. Als lid trainde hij nog jaren met het tweede elftal, speelde regelmatig piano in het clubhuis en assisteerde soms bij de trainingen. In dat jaar werd hij een van de eerste seizoenkaarthouders.

Arnhem neemt afscheid van een markante Vitessenaar.

Wij wensen zijn familie en vrienden alle sterkte toe.

ImageShack, share photos, pictures, free image hosting, free video hosting, image hosting, video hosting, photo image hosting site, video hosting site


In 2007 schreef Vitesse.org redacteur Herbel het onderstaande artikel over Henk Onderstal

We moesten ons omkleden in een kippenhok, eerst de kippen eruit, dan konden wij erin”
Honderd en één Vitessenaren, afl. 2 Henk Onderstal (87): Driekwart eeuw Vitesse

Hij is getrouwd met Vitesse, met mij gaat hij vreemd, glimlacht Else Onderstal kort na binnenkomst in het knusse appartement in de binnenstad van Arnhem. Henk Onderstal zapt ietwat onwennig langs diverse teletekstpagina’s om mij de uitslag te laten zien van het kort geding over de verkoop van Gelredome aan Eurocommerce. Hoe zouden de betrokken partijen het nieuws te horen krijgen?, vraagt Henk Onderstal zich hardop af. Slechts een handvol geïnteresseerden was bij de uitspraak aanwezig. De oud-voetballer was deze ochtend een daarvan. Het tekent de betrokkenheid van de 87-jarige Arnhemmer.

Vijfenzeventig jaar alweer is Henk Onderstal zonder onderbreking Vitessenaar in hart en nieren. Hij deed zijn aantrede in 1932 als pupil, trainde onder de legendarische Heinrich Pappie Schwarz en maakte in de tweede helft van de jaren dertig deel uit van het roemruchte zesde elftal, waarmee hij toernooien speelde om het nationale jeugdkampioenschap. In 1940 debuteerde Onderstal in het eerste elftal van Vitesse. Door een ernstige knieblessure was zijn carrière in de hoofdmacht helaas van korte duur.

Tot de invoering van het betaalde voetbal in 1954 bleef de Arnhemmer direct bij Vitesse betrokken. Als lid trainde hij nog jaren met het tweede elftal, speelde regelmatig piano in het clubhuis en assisteerde soms bij de trainingen. In dat jaar werd hij een van de eerste seizoenkaarthouders. En nu, vijfenzeventig jaar na zijn eerste pupillenwedstrijd, neemt Henk Onderstal iedere thuiswedstrijd nog altijd ruim voor de aftrap zijn vaste plek in op de Westtribune. Het relaas van een unieke Vitessenaar. Opgetekend aan de hand van gesprekken en interviews, die de redactie van vitesse.org de afgelopen maanden met deze jubilaris heeft gevoerd.

1932
“Hoe het begonnen is bij Vitesse. Eigenlijk ben ik erin gerold. In 1932 speelde ik samen met Eddy Roebers in het schoolelftal van de HBS. Wij waren de voortrekkers van het team. Eddy, die later nog gekeept heeft in het eerste elftal (1939-1950, Red.), speelde toen al voor Vitesse. Op een dag vroeg hij aan mij: Kom toch ook bij Vitesse voetballen. Nou ja, hoewel het eigenlijk nooit mijn bedoeling was om mij aan een club te binden, vond ik het toch wel fijn dat ik op de een of andere manier bij Vitesse kon spelen. Ik woonde vlakbij het oude stadion aan de Monnikensteeg. En Vitesse was ook in tijd landelijk een begrip. Via Eddy ben ik bij Vitesse gekomen.”

“In die jaren was Vitesse een echte eliteclub. Niet iedereen kon zomaar lid worden. Dat was afhankelijk van je opleiding en de positie of relaties van je ouders. In mijn geval was dat geen probleem. Mijn vader kende twee bestuursleden van de club, ik kon aardig voetballen én ik zat op de HBS. Daarom hoefde ik niet voor de ballotagecommissie te verschijnen die daarover oordeelde. Bij mij was het akkoord. Ik moest natuurlijk wel kennismaken met de jeugdtrainer en het jeugdbestuur. En mij voor de eerste training melden bij de bestuursleden. Want er werd ook gekeken of je netjes genoeg gekleed was. Het shirt moest schoon zijn, de voetbalschoenen moesten er keurig uitzien. Ja, daar waren regels voor.”

”Ik begon onderaan in het twaalfde elftal. Toen had je nog geen C- of D-jeugd. Eddy speelde ook in dat team. Daarin zaten ook jongens die nog nooit gevoetbald hadden. Maar als je wat kon, dan schoof je vanzelf op. In de jeugd speelden hoofdzakelijk jongens uit de omgeving. Dat maakte het heel gezellig. Het was nog écht een Arnhemse club. Ik heb in de jeugd een schitterende tijd gehad.”

Jeugdtoernooi Koninginnedag
“Met Koninginnedag werd er voor de jeugdleden altijd een toernooi georganiseerd. Daar werd niet alleen gevoetbald, maar ook atletiek bedreven. Er werd aan hardlopen gedaan, we speelden zessenvoetbal (zes tegen zes), en gedribbeld met de bal. En we hadden daar een muur staan, een stenen muur zo groot als een goal. Die was in blokken verdeeld. Dan moest je proberen zoveel mogelijk punten te behalen. Dat waren prachtige wedstrijden waar veel leden aan deelnamen. Dat was ontzettend leuk. Ik heb toen nog eens de eerste prijs gehaald.”

Vader en zoon (Jef) Dorpmans
“Op de woensdagmiddagen oefenden we met de jeugd vaak tegen scholen, bijvoorbeeld tegen een HBS, Mulo of Gymnasium. ‘s Middags rond één uur zorgde ik dat ik op het Vitesseveld was. Dan was daar de ballenman Everts. Die had een grote kist met voetballen en dan zochten we de beste ballen uit. Je mocht zelf bepalen welke voetbal je wilde gebruiken.”
“Een van onze jeugdleiders was meneer Dorpmans. We spraken de leiders altijd aan met ‘meneer’. Dat was de vader van Jef Dorpmans, die later met veel succes in het eerste elftal gespeeld heeft (1941-1951, Red.) en na zijn voetbalcarrière een beroemde internationale scheidsrechter is geworden. Vader Dorpmans floot toen wedstrijden tegen de schoolteams. Dat was natuurlijk nog op het oude Vitesseveld. Nou, soms zat meneer Dorpmans daar op woensdagsmiddag. Dan stond hij niet op het veld, maar ging hij gewoon op de tribune zitten. En floot van daar af dan de wedstrijden. Ik weet niet meer waarom. Hij zat er zo natuurlijk wel eens naast met buitenspel of bij overtredingen.”

“Hij is ook nog scheidsrechter geweest bij wedstrijden waar zijn zoon aan meedeed. Jef is een paar jaar jonger dan ik. Toen ik op de HBS in het vijfde jaar zat, kwam hij in de eerste klas. Nou, vader Dorpmans ontzag zijn zoon niet hoor. Op een gegeven moment werd Jef gewoon door zijn eigen vader van het veld gestuurd. Hij was zwaar geagiteerd. Misschien dat Jef Dorpmans mede daardoor een gerenommeerde arbiter is geworden. Die bijvoorbeeld Engeland-Schotland nog gefloten heeft. Dat was toen een heel belangrijke interland.”

Pappie Schwartz
“Toen ik bij Vitesse kwam hadden wij een heel goede Duitse trainer. Dat was Heinrich Schwartz. Hij trainde toen al een aantal jaar de club (trainer Vitesse van 1927-1936, Red.) en sprak uitstekend Nederlands. Hij werd ‘Pappie Schwarz’ genoemd omdat hij als een vader voor ons was. Ik weet niet hoe hij werd ervaren in de eerste elftallen, waar hij meer tot uitdrukking kwam. Maar op ons, de jeugd, had hij zóveel invloed. Dat sprak je aan. Maar je hoefde met hem geen grapje uit te halen. Die tijd verschilde nogal met nu. Wat ze tegenwoordig allemaal zeggen tegen een trainer… dat kwam bij ons niet voor.”

“Pappie Schwartz was trainer van de hele club, ook van de jeugd. Wij trainden op woensdag. Veel oefeningen die wij deden waren hetzelfde als nu, maar technische trainingen hadden wij nog niet. Of laat ik zeggen, bepaalde spelsystemen zaten er nog niet in. Dat kwam pas later. Wel werden spelsituaties besproken. Want we speelden op die middagen ook wedstrijden tegen schoolelftallen. Ook werden na afloop in het clubhuis de spelregels doorgenomen.”

“Ik weet niet meer waarom hij Vitesse destijds verlaten heeft. Hij vertrok naar een andere Nederlandse club. (Schwarz werd jeugdtrainer in Leiden, Red.). Dat vonden wij erg jammer. We keken echt tegen deze man op. Eigenlijk was hij voor ons een soort godheid, om het zo uit te drukken. Zo ging het ook wanneer je als jongeman bepaalde spelers zag uit het eerste elftal. Dan dacht je van: ‘Poeh, wat kunnen die lui voetballen, zeg’. En dan hoopte je dat je later ook zo goed zou worden.”

Het zesde elftal
“In een paar jaar klom ik op tot het zesde elftal. Ik was toen 15 of 16. Dat zal rond 1935/1936 zijn geweest. Het zesde elftal was heel bijzonder. Daarin zaten de beste junioren. Zo kreeg je een mooi team bij elkaar. De beste spelers stroomden van daaruit ook meteen door naar de hoofdmacht. Zoals Henk Das en Eric Klever. Het elftal werd altijd goed getraind. Een van de jeugdleiders was toen Joop Vogt.”

Het zesde elftal met Henk Onderstal onderaan, 1e van links

“Aan de start van de nieuwe competitie speelde ik mijn eerste wedstrijd voor het zesde elftal. Dat was tegen ESCA. We wonnen toen met 16-0. De competitie werd toen samengesteld door de Arnhemse Voetbalbond (AVB). Er stonden wat mensen van de AVB langs de kant die al snel zagen dat wij te sterk waren voor deze competitie. Toen werden we in een wat zwaardere afdeling geplaatst. In die zwaardere klasse speelden we de eerste wedstrijd tegen SML. Het werd 25-0. De AVB heeft het toen maar zo gelaten. Binnen zeven of acht wedstrijden zaten we al rond de honderd doelpunten. En ja, dan was het spannend, wie de honderdste zou scoren. Iedereen wilde die goal natuurlijk zelf maken.”

“We hadden veel schik in die tijd. En maakten van alles mee. Een keer moesten we voetballen tegen een club op Schaarsbergen. De naam weet ik niet meer. Ze hadden daar geen kleedruimte. Wel was er een kippenhok. Toen moesten we ons daar omkleden. Eerst de kippen eruit, dan mochten wij erin. Dat was een hele toestand, maar dat vonden wij natuurlijk prachtig.”

“Ik heb één keer een wedstrijd gespeeld voor een van de lagere seniorenelftallen. Wij noemden het derde, vierde en vijfde elftal toen de ‘Knotsers’. Daar werd vreselijk doorgetrapt. Normaal speelden wij daar niet in mee, maar toen het derde elftal een keer een belangrijke wedstrijd had, werd er een beroep gedaan op de junioren uit het zesde elftal. Dat er werd ‘geknotst’ bleek al snel bij een corner. Ik speelde toen rechtsbinnen en bevond mij voor het doel. Toen de bal voor de goal kwam, kreeg ik een elleboogstoot. Twee tanden waren helemaal losgeschoten.”

Corinthian Toernooi
“Met het zesde elftal heb ik meegedaan aan het Corinthian Jeugdtoernooi, waar we speelden voor het kampioenschap van de jeugd. We waren daar te gast in het stadion van Sparta in Rotterdam. Wanneer je in het zesde elftal speelde, stond nog helemaal niet vast dat je ook daadwerkelijk aan mocht treden. Het jeugdteam werd aangevuld met spelers uit het eerste elftal. Die moesten natuurlijk wel voldoen aan de leeftijdseisen.”
“Ik kon in die tijd slecht tegen reizen. Meestal gingen we op de fiets naar toernooien, maar daarvoor was Rotterdam te ver van huis. Daarom ben ik met een vrachtboot vanuit Arnhem naar Rotterdam gereisd. De kapitein had een slaapplaats voor mij, en zei: ‘ga daar maar liggen’. In Rotterdam werd ik afgehaald door meneer Dorpmans. Die ook altijd op woensdagmiddag als scheidsrechter optrad. Hij heeft mij toen naar het Kasteel gebracht. We speelden een goed toernooi, maar konden het helaas niet winnend afsluiten.”

Dortmunder Sportclub ’95
In de tweede helft van de jaren dertig vonden jeugduitwisselingen plaats met Dortmunder Sportclub ’95. Wij wisten toen niet zoveel van politiek. Omstebeurt werd in Nederland of in Duitsland gevoetbald. Net als bij het Corinthian toernooi traden we in Dortmund aan met een veredeld zesde elftal. Een van de spelers van Vitesse I die aan het zesde elftal was toegevoegd, was Richard Budel. Dat herinner ik mij nog.” 

De reis naar Dortmund staat mij nog helder voor ogen. Hoewel ik niet goed tegen reizen kon, wilde ik toch graag mee. Ik kreeg drankjes en pilletjes tegen reisziekte en stapte in de trein. We vertrokken vanuit Arnhem Centraal. Mijn ouders stonden bij het Velperpoortstation om mij uit te zwaaien. Ik was toen al misselijk. Het treinraampje kon je naar beneden schuiven. Ik opende het raam en degene die achter mij zat kreeg de volle laag in zijn gezicht. Dat was toevallig een goede vriend van mij. Nou, ik weet het nog. Dat verhaal heb ik lang moeten aanhoren. Ze zeiden nog: `We nemen je nooit meer mee’.”
”Bij aankomst in Dortmund werden we ondergebracht bij de ouders van spelers. Zo ging dat in die tijd. Wanneer zij hier kwamen, dan sliepen de voetballers bij ons in huis. De vader van de jongen waar ik terechtkwam, was een soldaat uit de Eerste Wereldoorlog. Hij zei: ‘Moet je kijken hoe mijn vader erbij zit. Helemaal blauw. Hij kan niet meer werken, hij kan niet meer lopen. Die zit alleen maar op het plaatsje daar.’ Dat was een wrak. Maar ik was zó ziek, ik ben onmiddellijk in bed gekropen.”

”De volgende dag kreeg het zesde elftal een rondleiding door de bierfabriek, de bierbrouwerij. En ja, dat bier, dat waren wij niet gewend. Ik moet eerlijk zeggen dat die Duitsers beter waren, maar met al dat bier in de benen… Als ik mij goed herinner verloren wij toen met 9-0. Na afloop kregen we van de Duitsers ‘aandenkens’ mee, zoals een sportspeldje. Een ‘Sport Abzeichen’ noemden ze dat. Het speldje is mij later, onder trieste omstandigheden nog van dienst geweest. (Zie: ‘Razzia in Velp’, Red.).”

”Wij hadden in die tijd geen bedenkingen tegen het spelen in Duitsland. Dat was niet aan de orde. We hielden ons buiten de politiek. We konden ook niet weten wat er later zou gaan gebeuren en Nederland was toen nog niet in oorlog met Duitsland. Bovendien was ik toen 17 of 18 jaar, ik zat nog op de HBS en was druk met pianolessen, want ik wilde klassiek pianist worden.” * (zie naschrift redactie)

Het eerste elftal
”Ik voltooide de HBS in 1938. Daarop volgde in 1939 de militaire dienst. Op 26 augustus 1940 maakte ik mijn debuut in het eerste elftal. Dat was tegen Quick uit Nijmegen. Ik heb toen een keer of vijf, zes in het eerste elftal gespeeld. Totdat ik een ernstige knieblessure kreeg. Het ongeluk voltrok zich nota bene in een vriendschappelijke wedstrijd. Ik dacht ook tegen Quick, waar we vaak tegen oefenden, omdat het een sterke tegenstander was. Een kwartier voor tijd was er een duel om de bal. Ik kwam iets te laat en kreeg een schop tegen de knie. Ik kon niet meer lopen van de pijn en moest uitvallen. En heb toen zes weken op bed gelegen. Met mijn voetbalcarrière was afgelopen.”

De oorlog
“De oorlog was een moeilijke tijd. Ook omdat er relatief veel joden lid waren van Vitesse. Ik had een baan gevonden bij de Heidemaatschappij op de afdeling boekhouding. Een van mijn chefs was een jood, dat was de heer B. van Leer. Hij was ook actief als bestuurslid van Vitesse. Opeens kwamen er mannen binnen in burger. Hij werd achter zijn bureau vandaan gehaald en meegenomen. Ik zie het nog altijd voor mij. Dat was heel tragisch. Ik zal het nooit vergeten.” (De heer Onderstal moet even slikken, de herinnering laat hem niet onberoerd, Red.) ** (zie naschrift Redactie)

NSB’ers werden bij Vitesse met de nek aangekeken. Niet dat er zoveel waren bij ons, hooguit een handvol. Maar dat was toen lastig aan te geven, want ze liepen natuurlijk niet in uniform rond. Van één man wist iedereen het zeker. Die NSB’er werd volkomen genegeerd. Niemand sprak met hem. Niemand. En die man zat dan op de tribune. En zodra een bal dáár was, zat hij zó (schuin richting bal). En ging de bal de andere kant op, dan draaide hij helemaal mee. Als je hem volgde, dan wist je vanzelf waar de bal was. Maar niemand wilde iets met die man te maken hebben. Na de oorlog zijn een aantal NSB’ers geroyeerd.”

Razzia in Velp
”In september 1944 werd Arnhem geëvacueerd. Het sportspeldje, dat ik gekregen had na de wedstrijd tegen Dortmunder Sportclub ’95, had ik thuis in een laatje liggen. Ik nam het mee omdat ik bang was dat er tijdens de evacuatie iemand in ons huis zou komen. Wij kwamen terecht in een grote villa in Velp. Dat was in de Max Havelaarstraat. Mijn vriendin zat daar ook. Zij was op zoek naar haar ouders, die daar waren om een familielid op te halen, die op de vlucht was voor de bombardementen in het Ruhrgebied. Ik sprak met haar af, dat als er onverhoopt problemen mochten ontstaan, we hetzelfde verhaal zouden vertellen.”

”Na twee dagen vond er rond de villa een razzia plaats. Zeker honderd mannen werden opgepakt om tewerkgesteld te worden aan de IJssellinie. Mijn oom en ik zaten op onze kamer toen de Duitsers bij ons binnenvielen. Mijn vriendin is vervolgens naar de commandant van de Sicherheits Dienst gegaan om mij vrij te pleiten. Ik werd uit de groep gehaald en voorgeleid voor de commandant. Zoals eerder was afgesproken, vertelde ik hem het verhaal van mijn vriendin. Ik had het Sport Abzeichen achter mijn kraag gestoken. Toen de commandant het speldje van de Duitse voetbalclub zag, zei hij: ‘En nou wegwezen, laat ik je niet meer terugzien’. Hoewel ik ontkomen was aan de tewerkstelling, was het een trieste terugkeer naar de villa, als enige van al die opgepakte mannen. Gelukkig is, voor zover ik weet, iedereen na een paar weken weer vrijgekomen.”

Na de oorlog
“Ik vertelde eerder dat ik na mijn knieblessure niet meer in competitiewedstrijden voor Vitesse ben uitgekomen. Wel bleef ik aan de club verbonden. Als lid mocht ik van het bestuur blijven trainen met het tweede elftal. Ook was ik soms behulpzaam bij de trainingen van het eerste elftal, bijvoorbeeld om de keeper ‘in te schieten’. Vlak na de oorlog heb ik nog meegespeeld in een wedstrijd tegen een Canadees of Engels legerelftal. (Het Vitesseterrein diende toen als exercitieveld voor Canadese soldaten, Red.) Dat was zonder publiek. We voetbalden met een ‘samenraapsel’ van eerste en tweede elftalspelers en verloren kansloos. Die soldaten waren natuurlijk volop in training.”
“Wat mij over al die jaren, vanaf mijn pupillentijd in 1932, vooral is bijgebleven, zijn de gezelligheid en het clubgevoel. Dat was toen heel anders dan nu. Tegenwoordig heeft Vitesse geen uitgebreide jeugdafdeling meer, met een eigen plek in Arnhem.”

“Voor de professionalisering speelden op zaterdagmiddag bij ons de kleintjes, de pupillen. Na die wedstrijden gingen we naar het clubhuis en dan werd er een kaartje gelegd. Dat was heel gezellig. Regelmatig speelde ik daar piano. Soms samen met een vriend van mij, Jan Straus. Hij was jazzpianist en helemaal in de running. We speelden dan met vier handen.”

“Er was in die jaren ook een leuke vrouwengroep. Ik vertelde al van het toernooi dat altijd werd gehouden op Koninginnedag. Daarnaast werden uitgebreide avonden georganiseerd met Kerst en met Sinterklaas. Het was een mooie tijd waar ik met veel plezier op terugkijk.”

“Bij de invoering van het betaalde voetbal in 1954 is dat gekanteld. Spelers van het eerste elftal voelden zich minder bij de club betrokken en bleven na de wedstrijd minder hangen. Het lidmaatschap werd toen opgeheven. Daarvoor in de plaats nam ik een seizoenkaart. Ik was een van de eerste seizoenkaarthouders van Vitesse. We hebben veel mooie momenten meegemaakt. Ik weet nog dat de broers Zonneveld een keer de brommer van Piet Oosterbaan in een vlaggenmast hebben gehangen. Wat hebben we toen gelachen. Dat was al in stadion Nieuw Monnikenhuize.” (in gebruik genomen in 1950, Red.)

Vitesse 1892
“Wanneer ik over Vitesse praat, dan moet je niet vergeten dat er ook nog een ander Vitesse is: Vitesse 1892. Daar spelen nog altijd veel jeugdelftallen. Eigenlijk kan je zeggen dat Vitesse 1892 een voortzetting is van onze tijd. Zoals het vroeger was.”

“Ik vond het jammer dat de amateur- en de profafdeling in 1984 uit elkaar zijn gegaan. Maar het was nu eenmaal zo. Ik keek er ook niet van op. Het bestuur van de profclub, onder leiding van Karel Aalbers, zag er niets in. Zij zagen de amateurs eigenlijk als een blok aan het been. Ik kan ze daarin ook geen ongelijk geven. De financiële situatie was toen niet gemakkelijk. Maar ik heb het wel altijd betreurd.”

”Van Vitesse 1892 ben ik nog een tijd lid en donateur geweest. We hebben daar nog gezellige reünies gehad. Maar op een bepaald moment werd het mij teveel, het volgen van de twee clubs met dezelfde geschiedenis. Het ‘grote’ Vitesse volg ik nog altijd op de voet. Vanaf het moment dat in 1954 mijn lidmaatschap ten einde liep, heb ik tot op de dag van vandaag een seizoenkaart bij Vitesse. Ik zou geen wedstrijd willen missen.”

Tot slot: Albast

Vijfenzeventig jaar Vitesse. Het was even zoeken voor de redactie. Hoe noem je een 75-jarig huwelijk? Bij vijftig jaar hoort goud, bij zestig jaar diamant. Daarop volgen briljant en platina. Maar vijfenzeventig jaar? Dat komt zelden voor. Het blijkt Albast te zijn.
Een onderscheiding of gratis seizoenkaart heeft de Arnhemmer nooit gehad, zo laat Henk Onderstal de redactie van vitesse.org desgevraagd weten. Om daar snel aan toe te voegen: “Ik zou daar ook nooit om vragen, ik ben geen profiteur.”

Vorig jaar heeft Henk Onderstal ter kennismaking nog gesproken met enkele leden van de Raad van Commissarissen. Dat was tijdens de koffiepauze van een vergadering over Gelredome op het gemeentehuis. De Vitessenaar vertelde de heren dat hij waarschijnlijk de enige is die erop kan bogen, zo lang, onafgebroken als lid en vervolgens seizoenkaarthouder bij Vitesse betrokken te zijn.

Onderstal vertelt: “Iemand van de Raad reageerde toen: ‘Maar er zijn toch nog leden die ouder zijn dan u?’ Ik antwoordde: ‘Ja, maar die zijn niet altijd of zonder onderbreking vijfenzeventig jaar lid en seizoenkaarthouder geweest. Die kwamen vooral in goede tijden of alleen bij mooie wedstrijden. Ik ben er altijd geweest.”

Na afloop van het interview in huize Onderstal neemt de Geel Zwarte veteraan nog even plaats achter de piano. Ondanks een onwillige pink, brengt hij bij wijze van afscheid een sfeervol klassiek werk ten gehore. Hij is het spelen nog niet verleerd, deze unieke persoonlijkheid.

Henk Onderstal, zevenentachtig jaar jong, driekwart eeuw Vitesse. Het zou een prachtige gelegenheid zijn om deze Albasten jubilaris nog eens extra in het zonnetje te zetten.

Naschrift redactie

* Gezien het gevoelige karakter van de jeugduitwisselingen met Dortmunder Sportclub ’95 in de tweede helft van de jaren dertig, hebben wij getracht deze wedstrijden te verifiëren. In het prachtige jaarboek uit 1952 staat daarover geschreven:

"We hadden in die jaren ook internationaal contact. We ontvingen bezoek van en maakten een trip naar de Dortmunder Sportclub ’95. Jong als wij waren, beseften wij toen nog niet dat de uniformenpracht, waarmee wij in Duitsland geconfronteerd werden, 4 jaren later de hel zouden ontketenen, die miljoenen en daaronder ook vele van onze intieme Vitessevrienden het leven zou kosten…"

Bron: Gedenkboek Vitesse 1892-1952, pagina 77. De auteur van het betreffende artikel is J. Bosloper, oud-voorzitter van Vitesse.

** Ter nagedachtenis aan de gevallen Vitessenaren tussen 1940-1945 is na de oorlog een plaquette vervaardigd. Toen stadion Nieuw Monnikenhuize werd gesloopt, is de plaquette veiliggesteld waarna het gedenkteken in 2003 een plek heeft gevonden op sportcomplex Valkenhuizen, de bakermat van Vitesse 1892.

Bron afbeelding: Gedenkboek Vitesse 1892-1952, pagina 5.

Supportersvereniging Vitesse

Hoofdsponsor: